Is je moedertaal Engels - kijk dan uit
Mijn internationale carrière (ik heb onder andere in Spanje, de VS en Guatemala gewoond en gewerkt; en veel aan business development gedaan op Europese markt en Latijns-Amerikaanse markt), heeft me veel kansen gegeven om te observeren hoe eentalige en meertalige mensen taal gebruiken.
Mijn belangrijkste conclusie uit mijn observaties is dat de eentalige mensen die hun moedertaal gebruiken, degenen zijn die de meeste verwarring veroorzaken bij hun niet-moedertaalsprekers.
Mensen die hun moedertaal spreken, gebruiken verrassend veel ‘wolligheid’ om hun taal te ‘versieren’. Moedertaalsprekers hebben niet alleen een grotere woordenschat, ze gebruiken ook uitdrukkingen, straattaal uit hun stad/streek/leeftijdsgroep, vakjargon uit hun beroep, afkortingen en idiomen.
Ik heb de grootste verwarring gezien bij het gebruik van idiomen. Als een gesprekspartner een technische term of geavanceerd woord niet begrijpt, kan hij vragen wat het woord betekent, maar bij idiomen is dat minder het geval.
1. Woordenschat
Voorbeeld; Ik gebruik vaak het woord ‘aannames’ in mijn cursussen. Bijvoorbeeld bij het uitleggen van de ui van cultuur; basisveronderstellingen zitten in de kern van de ui. Soms moet ik het woord ‘aannames’ uitleggen. (Trouwens, ik krijg soms ook de vraag wat ‘vocabulaire’ betekent.)
2. Uitdrukkingen, als je ze niet kent, volgen duidelijk niet hun letterlijke betekenis, dus dat vraagt ook om opheldering.
Voorbeeld: “De bal ligt nu bij jou!” – Er is meestal geen bal aanwezig als iemand dit zegt.
3. Slang
Straattaal, of specifieke woorden die alleen binnen een subcultuur een bepaalde betekenis hebben, leren studenten van een nieuwe taal niet van hun professoren, die ze meestal de ‘nette’ versie van de taal leren.
Voorbeelden; Weet jij wat een ‘Fittie’ is? Aanrijden? Geteisem? (antwoorden A)
4. Jargon
Jargon is specifieke vaktermen die bij een bepaald beroep of branche horen. Ik ken en gebruik ‘Pax’ als een technische term die overal in de reisindustrie wordt gebruikt om ‘passagiers’ aan te duiden, maar een snelle kijk in het woordenboek geeft me 16 definities van het acroniem, en ze variëren van chemische componenten tot plaatsen tot een beroep. (een aantal mogelijkheden bij antwoorden Jargon)
5. Idiomen
Idioom is mijn favoriet, omdat de woorden iets betekenen, het is echter niet wat de sprekers ermee bedoelen. Ze zijn dus moeilijker te ontcijferen dan uitdrukkingen.
Wat als een collega bijvoorbeeld tijdens de lunch terloops tegen je zegt: “Ik ren straks even langs de winkels, ga je mee?”
Als je dit idioom niet kent, wat zou je dan denken? Ik vermoed dat je denkt dat je collega gaat hardlopen (als oefening/sport) en een route neemt die langs enkele winkels loopt, en zij nodigt je uit om met haar mee te doen aan deze oefening.
Als je accepteert maar zegt dat je eerst naar huis moet en je moet omkleden, en de collega staat erop dat je er goed uitziet en dat ze direct na het werk wil gaan (misschien draagt ze zelfs een jurk en hakken!) – wat zul je dan denken ? Het is zeer waarschijnlijk dat je allerlei conclusies trekt over de sportgewoonten van deze persoon, of misschien de hele cultuur als het een nieuwe plek voor je is – alleen niet de juiste!
Ik heb veel van dit soort situaties gezien. Hoe meer contact moedertaalsprekers hebben met mensen uit andere landen, hoe voorzichtiger ze worden in hun woordkeuze. Vooral als je eenmaal andere talen begint te bestuderen, maakt de worsteling met de inconsistenties, verschillende uitdrukkingen en vreemde manieren om zinnen van die nieuwe taal te maken mensen zich over het algemeen ook meer bewust van de eigenaardigheden van hun eigen taal.
Dus als u met mensen spreekt die nog een taal leren, spreek dan zo duidelijk, letterlijk en eenvoudig mogelijk. Laat de kleine versieringen, de metaforen, het lokale jargon en de idiomen weg, en begrepen worden wordt veel gemakkelijker!